De trein 01

by Peter Deleu


"Dag Jan," zei de vrouw. "De beste wensen."

Jan keek met tegenzin op. De trein was net het station uit. Hij had zijn boek bovengehaald, de bladwijzer verstoken en bril opgezet. Zijn handen hielden het boek voorzichtig open. Niet kraken dacht Jan. De rug mag niet kraken.

"Ook voor u de beste wensen," antwoordde hij uiteindelijk. Jan zag eruit zoals hij altijd deed. Rood aangelopen aangezicht, in pak met das en met ogen vol teleurstelling. Straks ben ik thuis dacht hij terwijl hij naar de vrouw keek. Straks ben ik thuis. Alleen. Zonder afleiding.

Straks kon Jan drinken. Met zuinige gulzigheid. De das losgeknoopt en zijn boek in handen. Niet kraken. Niet kraken. De rug moet heel blijven.

Jan had die dag al gedronken. Zoals iedere dag. Ik zie Jan regelmatig. Weet pas nu, dankzij de vrouw, dat hij Jan heet. Tot hiertoe was hij de man met de triestige ogen. Altijd een boek bij. Altijd aan het lezen.

"Lang geleden," zei de vrouw.

"Ja, inderdaad. Lang geleden". Straks ben ik thuis dacht Jan. Alleen met mijn boek en glas.

"Ik heb een zaak aangespannen voor de Raad van State. Ik ben er al jaren meer bezig. Niet gehoord?"

"Neen."

Ik kon het gesprek niet langer volgen. De trein overstemde hun conversatie. Flarden. Onderbroken door spoor en wind.

"Weten jullie dat dan niet?"

"Neen, wij kennen enkel de beslissing. Niet wat er allemaal rond gebeurd is."

Jan leek te weten te weten over wat hij het had. Capabel, deskundig, gaf hij commentaar. Met zijn trieste ogen ongegeneerd op de vrouw gericht. Aan mij zal je niets ontlokken zag ik hem denken. Straks, straks ben ik thuis. Alleen. Met mijn boek en glas. Straks.